Iedere beleggingsportefeuille zal een gedeelte aandelen bevatten. Dat is belangrijk in het kader van risicospreiding. Ook de spreiding van de eigenlijke aandelen is daarvan een logisch gevolg. Niet voor niets zegt een oude volkswijsheid dat we niet al onze eieren in één mand mogen leggen. Hierbij hebben onderzoekers als Wagner, Praetz en Byrne de grens vastgelegd op vijftien verschillende aandelen in verschillende sectoren, bedrijven en regio’s. Maar hoe groot mag het gewicht zijn van die aandelen in de totale beleggingsportefeuille? Dat is afhankelijk van het beleggingsrisico dat je wenst te lopen en het verhoopte rendement. Bovendien spelen er ook nog enkele andere criteria.
Gewicht aandelen in functie van het risicoprofiel
Investeringen in obligaties zal je voornamelijk gebruiken als buffer. Het echte rendement is meestal afkomstig van de aandelen. Hier loop je echter ook het meeste risico, waardoor het gewicht van de aandelen rechtstreeks verband houdt met het zogenaamde risicoprofiel. Hoewel iedere investeringsmaatschappij een andere samenstelling hanteert per risicoprofiel, zijn er toch enkele richtsnoeren. Zo zal iemand met een (zeer) defensief risicoprofiel een voorzichtig beleggingsplan verkiezen met ongeveer 10% aandelen. Bij een klassiek risicoprofiel en een evenwichtig beleggingsplan zal het aantal aandelen oplopen tot 30 à 45%. Bij een hoog risico kan dat zelfs 65% bedragen, terwijl dat bij een zeer hoog risico tot 80% kan oplopen. Het is hierbij voornamelijk het gewicht van de obligaties dat plaats zal maken voor een hoger aantal aandelen.
Gewicht aandelen in functie van leeftijd
Ook de leeftijd speelt een belangrijke rol bij het bepalen van het gewicht van de aandelen in de beleggingsportefeuille. Economen geven dan ook steeds vaker aan dat het risicoprofiel – en dus het gewicht van de aandelen – mee moet evolueren met de leeftijd. Des te ouder je wordt, des te minder risico je hoort te nemen. Tot 45 jaar kies je hierbij voor een hoger risico. Zestig tot tachtig procent aandelen hoort hierbij geen probleem te zijn, afhankelijk van de kennis ter zake. Van zodra de leeftijdsgrens van 45 jaar werd bereikt, begin je best met het afbouwen van het risico. In dat geval hanteer je nog maximaal 50% aandelen en begin je aan de opbouw van obligatiebeleggingen. Vanaf het vijfenvijftigste levensjaar bouw je af tot maximaal 25% aandelen, zeker indien er later cashgelden op het juiste moment noodzakelijk zijn. Op die manier kan je eenvoudiger op het geschikte moment verkopen om het rendement te maximaliseren.
Herbalanceer de beleggingsportefeuille regelmatig
Elke zes tot twaalf maanden zal je de portefeuille dienen te evalueren en te herbalanceren. Hierbij houd je ook rekening met de economische conjunctuur. Bij een economische expansie kan je het percentage aandelen gerust opschroeven. Vaak zijn het grondstofaandelen, technologische aandelen en aandelen in luxegoederen die het dan heel goed doen. Tijdens een economische recessie bouw je het percentage aandelen dan weer af en kies je voor cashgelden. Eventuele aandelen in consumentengoederen, telecom en tabak blijven het dan wel goed doen (lees: minder slecht). Bij een economische crisis bouw je ten slotte het aantal aandelen op het einde van die fase (overgang naar economisch herstel) op. In de tussentijd zijn voornamelijk obligaties interessant.